Afbeelding met een huis waarop perceel, nok en kroonlijst getoond worden

  • Nok: het hoogste punt van het dak
  • Nokhoogte: de hoogte gemeten van de grond tot aan de nok
  • Kroonlijst: de plaats waar de gevel en het dak samenkomen, meestal ter hoogte van de dakgoot
  • Kroonlijsthoogte: de hoogte gemeten van de grond tot aan de kroonlijst
  • Perceel: jouw stuk grond zoals het is ingetekend op het kadaster. Het kadaster is een register van alle percelen grond in België.
  • RUP: Een Ruimtelijk UitvoeringsPlan (RUP) is een juridisch document dat bepaalt waar en hoe er in jouw buurt in de toekomst gebouwd en verbouwd mag worden. Op welke plaatsen kunnen er woningen, bedrijven, winkels, openbare ruimte en recreatie komen? Hoe hoog en hoe uitgebreid mag er worden gebouwd? Kortom, een RUP bepaalt de toekomst van de wijk. Alle toekomstige ontwikkelingen en aanpassingen worden aan dit plan getoetst.
  • BPA: Bijzondere plannen van aanleg (BPA) zijn bestemmingsplannen die vroeger werden opgemaakt op gemeentelijk bestuursniveau om het gewestplan te verfijnen. Sinds de goedkeuring van het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen worden er geen nieuwe BPA’s meer gemaakt. Vanaf dan worden in de provincie Antwerpen gemeentelijke RUP’s opgemaakt. De bestaande BPA’s blijven wel rechtsgeldig tot ze worden vervangen door een RUP.
  • Verkaveling: een groot stuk grond dat is onderverdeeld in meerdere percelen. Als jouw perceel in een verkaveling gelegen is, gelden er specifieke regels. Wil je een verkavelde grond kopen of er een constructie op (ver)bouwen, informeer je dan over de voorschriften! Die bepalen namelijk wat kan of niet kan. Je kan ook een afwijking of een verkavelingswijziging aanvragen.
  • Bouwknoop: ontstaat bij elke onderbreking of dikteverandering in de isolatieschil of waar twee scheidingsconstructies samenkomen.
  • Buurtondersteunende functie: Een kleinschalige functie in een buurt of wijk waar de nadruk ligt op wonen en die gericht is op het aanbieden van producten en diensten aan haar directe woonomgeving. Denk bijvoorbeeld aan een bakker, een slager, een dagbladhandel, een apotheek, een huisarts, een kinesist, een therapeut of psycholoog, een groepspraktijk, een kinderdagverblijf, een kapper, enzovoort. Functies die gericht (kunnen) zijn op een ruimer publiek dan dat van de wijk worden niet bedoeld.
  • Carport: Autostalling met minder dan drie muren onder een afdak dat bij een gebouw hoort.
  • Complementaire functie: functie die aanvullend is ten opzichte van het wonen, zoals kantoor, dienstverlening en vrije beroepen, verblijfsrecreatie, detailhandel, restaurant, café en bedrijvigheid. Je moet aan alle volgende vereisten voldoen om een complementaire functie in een gebouw te mogen vestigen:
    • Het woongebouw is gelegen in een woongebied of in daarmee vergelijkbaar gebied.
    • De woonfunctie blijft behouden als hoofdfunctie.
    • De complementaire functie beslaat een kleinere oppervlakte dan de woonfunctie, met een totale maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter.
    • De complementaire functie is niet strijdig met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, bouwverordeningen, verkavelingsverordeningen, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg, minder dan 15 jaar oude verkavelingsvergunningen of minder dan 15 jaar oude omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden.
  • Constructieve werken: werken die betrekking hebben op de elementen van de constructie zelf, zoals: het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke herstellingen; het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren, zelfs met recuperatie van de bestaande stenen.
  • Dakkapel: uitspringend raam met dak dat het dakvlak onderbreekt
  • Dorpel: bovenkant en de onderkant van de omranding bij kozijnen en ramen
  • Eengezinswoning: elk gebouw dat hoofdzakelijk bestaat uit slechts één woongelegenheid en waarbij de eventuele nevenfunctie (bv. kantoor- of handelsfunctie) niet meer dan de helft van de binnenoppervlakte beslaat.
  • Eenheidsbebouwing: Gebouwen die naast elkaar gelegen zijn en die identieke gevels of gevels met zeer sterk gelijkende architecturale kenmerken hebben.
  • Eenheidswijk: Een groter geheel van eenheidsbebouwing dat zich uitstrekt langs meerdere straten of pleinen.
  • Functie: Het feitelijk gebruik van een onroerend goed of een gedeelte daarvan.
    a) Hoofdfuncties: alle functies die onbeperkt toegelaten zijn op een bepaald perceel of in een bepaald gebied: wonen; verblijfsrecreatie; dagrecreatie; landbouw in de ruime zin; handel, horeca, kantoorfunctie en diensten; industrie en ambacht.
    b) Nevenfuncties: alle functies die beperkt toegelaten zijn op een bepaald perceel of in een bepaald gebied.
  • Fysiek bouwvolume: het volledige bouwvolume van een constructie en de bijbehorende delen die in bouwtechnisch opzicht rechtstreeks aansluiten of steunen op het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda of berging. Het fysieke bouwvolume omvat de buitenmuren en het dak, maar niet het volume van de onderkeldering onder het maaiveld.
  • Garage: overdekte autostalling, ingesloten met minstens vier muren of drie muren en een poort of hek
  • Gebouw: Elke constructie die een voor mensen toegankelijke ruimte is, omsloten door vier buitenmuren en/of scheidsmuren, een fundering en een dak. Onder de noemer ‘gebouw’ vallen woningen, bedrijven, verenigingen, scholen en openbare constructies.
    • Meergezinswoning/appartement: gebouw waarin minimum twee woningen zijn ondergebracht
    • Eengezinswoning: gebouw dat bestaat uit één zelfstandige woning, die samenvalt met het volledige gebouw
    • Hoofdgebouw: gebouw dat door zijn bestemming het belangrijkste bouwwerk op een perceel is
    • Bijgebouw: op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en eraan ondergeschikt is
  • Gebouw opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed: een gebouw dat opgenomen is in de publicatie Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Mechelen (reeks ‘Bouwen door de eeuwen heen’) of in de digitale databank Inventaris van het bouwkundig erfgoedvan het Vlaams Instituut voor het onroerend erfgoed
  • Geïnventariseerd bouwkundig erfgoed: eenpand dat is opgenomen in de vastgestelde Inventaris van het bouwkundig erfgoed
  • Gevel: buitenmuur van een gebouw
  • Isolatieschil: het geheel van alle voorkomende isolatielagen van een gebouw.
  • Maaiveld: het afgewerkte bouwterrein, inclusief bestrating en aardwerken, maar zonder vegetatie en bouwwerken
  • Ontbossing: elke handeling waardoor een bos geheel of gedeeltelijk verdwijnt en de grond een andere bestemming of gebruik krijgt
  • Openbaar domein: de ruimte die voor iedereen toegankelijk is ofwel bestemd is voor het gebruik door een openbare dienst of noodwendigheid. Vormen van openbaar domein zijn: straten, pleinen, spoorwegen, waterwegen, paden, autosnelwegen, buurtwegen, enzovoort. Garagewegen en voetwegen worden niet bedoeld.
  • Perceel: afgedeeld stuk grond, al dan niet bebouwd, waaraan een kadastraal nummer is toegekend. Elk perceel is identificeerbaar door zijn kadastraal nummer.
  • Perceelgrens: de kadastraal vastgelegde grens tussen twee of meerdere percelen
  • Publiciteit: elk visueel middel, zichtbaar vanaf het openbaar domein en/of aangebracht op de buitenzijde van een gebouw of constructie, dat hoofdzakelijk voor publicitaire doeleinden dient. Het gaat om reclame en/of openbaarmaking onder de vorm van onder meer lichtreclame, onverlichte reclame, uithangborden, panelen, windschermen, schuttingen, markiezen,  verlichting of spots met een publicitair doel, geschilderde teksten en tekeningen, spandoeken, banners, vlaggen en wimpels, werfafsluiting, steigerdoeken, …
  • Rooilijn: een vastgestelde gewenste grens tussen het openbaar domein (de weg) en de aangrenzende private gronden.
  • Ruimtelijk kwetsbare gebieden (gedefinieerd volgens de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening):
    • Gebieden die aangewezen zijn op plannen van aanleg als agrarisch gebied met ecologisch belang, agrarisch gebied met ecologische waarde, bosgebied, brongebied, groengebied, natuurgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde, natuurontwikkelingsgebied, natuurreservaat, overstromingsgebied, parkgebied of valleigebied
    • Gebieden die aangewezen zijn op ruimtelijke uitvoeringsplannen als bos, parkgebied, of reservaat en natuur
    • Het Vlaams Ecologisch Netwerk, dat bestaat uit de gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 over het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
    • Beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid in artikel 52, §1 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud
  • Scheidingsmuur: muur die op of net naast de grens staat tussen twee percelen of eigendommen.
  • Schrijnwerk: al het (veelal niet-constructieve) houten materiaal dat deel uitmaakt van het dak en de gevel; bij uitbreiding ook andere materialen zoals metaal en kunststof. Tot het schrijnwerk behoren onder meer ramen, deuren, poorten, winkelpuien, dakkapellen, daklijsten, kroonlijsten, erkers, loggia’s, venster- en zolderluiken, jaloezieën en persiennes, en de bijbehorende metalen onderdelen zoals beslag, luikhouders,…
  • Spouw: een muur die uit twee evenwijdige delen bestaat. De open ruimte tussen de beide muren wordt de spouw genoemd.
  • Tuin: onbebouwde buitenruimte, inclusief de zaken die tot de vaste tuininrichting behoren zoals bijvoorbeeld brievenbussen, vaste barbecues, speeltoestellen, kunstwerken, tuinornamenten,...
  • Uitbreiden: een bestaand bouwwerk vergroten, anders bouwen zonder dat het volledig wordt afgebroken of heropgericht. Het bestaande bouwvolume wordt vergroot. Als er meer dan de helft van de bestaande oppervlakte bijkomt, wordt het beschouwd als nieuwbouw.
  • Uitkragende dorpel: Bij kozijnen en raamwerken wordt de bovenkant en de onderkant van de omranding dorpel genoemd. Het gedeelte dat ten opzichte van de onderliggende steenlagen uit de gevel steekt is een uitkraging.
  • Verharding: Kunstmatig aangelegde grondbedekking (al dan niet door het uitvoeren van constructieve werken) om het weerstandsvermogen van de bodem te vergroten en de waterdoorlaatbaarheid ervan te beperken.
  • Voorgevel: gevel gericht naar het openbaar domein.
  • Zijgevel: gevel aan de zijkant van een gebouw
  • Zonevreemd: Een woning is zonevreemd als ze volgens het geldende plan niet in de juiste bestemming ligt, bijvoorbeeld een woning in landbouwgebied. De geldende plannen zijn de gewestplannen, de bijzondere plannen van aanleg (BPA) en de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP).